Wat is het verschil tussen een Bakkes en een Mombakkes? Wat heeft de Bek gemeen met de Facie, en is een Smoel nou wel of niet hetzelfde als een Smoelwerk?
Aangezicht – 19de eeuws, vooral gedragen door lagere geestelijken zoals kosters en kapelaans. Een Aangezicht is, net als de permanente zonnebril, het Gooise Accent en de oranje zonnebank-tint een VST (Verticaal Sociaal Transportmiddel).
Het principe achter een VST is dat de gebruiker zich boven het gepeupel verheft door de opwaartse druk die door de afstotende werking van het VST wordt opgewekt. Het Aangezicht is daartoe voorzien van een een repertoire aan neerbuigende en afstand-scheppende gezichtsuitdrukkingen, variërend van “licht misprijzend” tot “minzaam met een zuinig samengeknepen mondje”.
Door deze met gepaste tegenzin strategisch naar de medemens toe te keren hoopt de drager de gewenste sociale mobiliteit te realiseren, en letterlijk “in (het) aanzien te stijgen”.
Bakkes – een Bakkes wordt gedragen door volkse, joviale Brabanders type “ruwe bolster, blanke pit” die van aanpakken weten en van een geintje houden. Een bakkes, met zijn ferme vierkante kaken, is wat fotografen “een markante kop” noemen, waarmee de drager als vanzelf iets van “aanpakken, mannen … recht-zo-die-gaat”, “ouwe-jongens-krentebrood” en “kom op, mannen, te paard!” krijgt.
Mombakkes – in tegenstelling tot een Bakkes, heeft dit gezicht onnatuurlijk uniforme, chagrijnige trekken specifiek voor de sociale groep, en een uitgesproken vijandige “wat mot je?” uitstraling om de groeps-identiteit te bevestigen en buitenstaanders preventief af te schrikken.
Een Mombakkes is niet aangeboren, maar wordt naar de vereisten van de betreffende sociale groep in het diepste geheim bij de neofiet, inclusief permanente make-up, bij wijze van “coming of age” ritueel aangebracht. Daartoe is er bijvoorbeeld een voor reguliere klanten verborgen achterkamertje van een kapsalon of snackbar in de betreffende wijk ingericht met een gemodificeerde strijkpers (zie ook bij “Smoelwerk”).
Bek – een Bek is het gezicht van een zgn. ‘lefbek’ (doorgaans een man) die geheel uit Ego bestaat: een Don Juan die iedereen om zijn vinger windt, met een permanente uitdrukking van zelfverzekerde flair, de mond iets scheefgetrokken in een ironische sneer.
Denk aan James Steerford uit Dicken’s “David Copperfield”, of Rob Delsing uit Godfried Bomans’ “Pieter Bas”:
Zei de Franse leraar op een dag:
‘Delsing, je moet je bek houden!’ Delsing stond langzaam op (Frans Heiligenweg vertelde me later, dat een koude rilling door hem heen ging) en antwoordde alleen maar dit: ‘Ik zal je nog niet ‘t raam uitgooien’.
Meer niets. Alleen maar die ene zin.
— Pieter Bas over Rob Delsing
(Illustratie naar Harry Prenen)
Facie – (arch.) een facie hoort overhuifd te worden door een ferme kuif, die qua stijl en tint door het dandy-achtige kostuum – wat een tikje “bohemien” hoort uit te stralen – dient te worden onderstreept.
Dit verleent het Facie de moeiteloze flair en “schwung” waarmee de arrogante jonge praalhans, de drager van dit vergenoegde gezicht, anderen graag vernedert zodat van hem gezegd wordt dat men hem graag eens “op z’n facie zou willen timmeren”.
Fieselemie – deze Nederkoeterwaalse verbastering van het Franse “Physionomie” is van toepassing op Pief-achtige types (geprononceerde trekken, flaporen, nergens een probleem van maken, opgeheven hoofd, spraakwaterval, neiging tot fluiten, zeer amicaal) zoals marktkooplui en boerenknechten.
Om nog onopgehelderde redenen heten dragers van een fieselemie bovengemiddeld vaak Piet of Gerben.
“Nomen Est Omen”? Wie weet!
We sluiten niets uit, maar het geeft wel te denken. Nader onderzoek is dingend gewenst, ook in internationaal verband; want een Amerikaans archetype van de Fieselemie was prominent zichtbaar aan het einde van de intro van de TV-serie “Cheers”, linksboven de woorden “Created by …”:
Gelaat – verwant met het Aangezicht, maar voelt zich nog iets meer verheven boven degene(n) waar het met de grootst mogelijke weerzin naartoe is gekeerd. Het hoofd hoog en achterover neigend, het voorhoofd zodanig hoog opgetrokken dat het een merkwaardig naakte indruk maakt, de ogen geloken en de mond tot een minuscuul stipje samengeperst, dat alles verleent het Gelaat een sterk schijnheilige uitdrukking – alsof de drager, door de grote fysieke inspanning die het handhaven van die uitdrukking vereist, een aureooltje boven het hoofd tevoorschijn wil persen.
Harses – dit ontzagwekkend barse gezicht, ruw gebeiteld uit de voorzijde van een enorm hoofd van paard-achtige afmetingen (het woord lijkt niet voor niets op het Engelse “horses”) trof men aan bij hoekige rauwdouwers van het type “ruwe bolster, harde pit”: vereelte bonken als zeelieden, stuwadoors en sjouwers.
Niet te verwarren met de joviale Bakkes, die weliswaar ook tot de Buitenlui gerekend wordt, maar waartoe de Harses zich verhoudt als een briesende stier tot een gezellig nootjes-knabbelend hamstertje, en over de Ruige Donder kunnen we maar beter zwijgen.
Met de Harses valt niet te spotten!
Net als een boek van Bordewijk, een Waals Industrieel Monument of een plaat van Tom Waits is de Harses gemaakt van roestige bonken gietijzer.
De Harses is helaas vrijwel verdwenen door de steeds verder om zich heen grijpende vertutting. Zelfs totale maniakale sportvergekking, de fysiek meest intense leefstijl die anno nu legaal voorhanden is, is op het lachwekkende af ontoereikend om een Harses te kweken. Dat resulteert hooguit in zo’n merkwaardig rechthoekig Bobo-hoofd en het dwangmatig dragen van regenjassen.
Nee, er kan niet hard genoeg op gehamerd worden: voor een Dreverhaven-waardige Harses is een ragfijn samenspel vereist van decennialange zware fysieke arbeid; weer en wind, zeewater en tropische zonneschijn; zeer veel sterke drank met vechtpartijtjes achteraf, onuitsprekelijke in louche havenknijpjes opgelopen kwalen en geïmproviseerde medische en tandheelkundige ingrepen door de scheepskok midden op zee en een streng dieet van grauwe erwten, gin en levertraan.
Kanis – het Amsterdamse equivalent van de Brabantse Bakkes: de joviaal-volkse, doorleefde “karakteristieke kop” van “ome Jaap” en “ome Dick” van de voetbalclub (“héi, ome Dick laat èndelek se kanis weris sien!”). Deze Amsterdamse omes zijn de ruggengraat van het verenigingsleven en worden door jong en oud op handen gedragen. De lichte gebruiksaanwijzing die ze soms ontwikkelen – zoals een gevoeligheid voor door nieuwkomers betoond respect – doet daar niets aan af.
Opvallend is verder dat de bijbehorende tantes (die vanzelfsprekend “Sjaan” heten) minstens twee koppen kleiner zijn dan hun man, zoals bij Wim Kan en Corry Vonk.
Muil – het gezicht van een niet al te snugger, permanent slaperig iemand. Door de relatief zware onderkaak van het peervormige hoofd heeft de uitdrukkingsloze, spelonkachtige mond de neiging om open te zakken, wat de indruk kan wekken dat betrokkene iets “als een haai” (Jaws!) zou willen opslokken.
Smoel – een smoel is ófwel het in een grimas vertrokken gezicht (één oog wijd opengesperd, het andere samengeknepen; de mond een kwartslag gedraaid en opzij getrokken) van iemand die bewust een piasserige indruk wil maken (bv. André van Duin in een karakteristieke rol); ófwel een buitenissige gezichtsuitdrukking van iemand met zodanig krachtig ontwikkelde gezichtsmusculatuur dat het lijkt alsof de schedel van rubber is gemaakt of zelfs ontbreekt.
Gelukkig is de Smoel per definitie tijdelijk, voor de duur van de scène of de non-verbale expressie waarin hij wordt gebruikt. Daarna springt het gezicht vanzelf terug in de ontsmoelde ruststand.
Smoelwerk – in tegenstelling tot de “smoel” is het “smoelwerk” quasi- to semi-, of zelfs volledig permanent.
Door aan iemand’s gezicht als “smoelwerk” te refereren bedoelt men dat het er ook in ontspannen toestand uitziet alsof het tot een “smoel” is vertrokken, bv. met behulp van plakband, aan de oren bevestigde elastieken, overdwars in de mond gestoken lolliestokjes, bananen en dergelijke.
De meeste gevallen van onvrijwillig smoelwerk zijn te herleiden tot de consumptie van “dolle kervel” of een overdosis zucht-kreun-tingelmuziek (“arrenbie”); maar de meest lugubere gevallen zijn toch zeker die betreurenswaardige incidenten waarbij een onvrijwillig en helaas permanente smoelwerk de zure vrucht was van onoordeelkundig gebruik van de doorgaans door klungels onderhouden “mombakkes-persen” (zie boven).
Snufferd – een snufferd treft men aan bij licht-verstrooide maar nieuwsgierige, ongecompliceerde tiepjes. Zoals de naam al suggereert is de ferme neus het meest opvallende deel van de Snufferd.
Verder steekt de Snufferd zijn of haar neus bovengemiddeld vaak in andermans zaken (vgl. het Engelse “nosy” en Duitse “nasig”), wat geleid heeft tot de nog altijd voort-zeurende gedragswetenschappelijke discussie tussen aan de ene kant aanhangers van de “vorm volgt functie”-theorie, die stellen dat de Snufferd geprononceerd is omdat hij zo actief wordt gebruikt en achternagelopen – en aan de andere kant degenen die het “functie volgt vorm”-principe aanhangen, wat inhoudt dat de Snufferd vaker dan gemiddeld ergens wordt ingestoken en gevolgd als deze bovengemiddeld geprononceerd is.
Snuit – als de onderste helft van het gezicht (van de kin tot bovenaan de neus) ofwel fysiek significant naar voren uitsteekt, óf dit op de een of andere manier suggereert, dan spreekt men van een Snuit. Dit ‘suggereren van een snuit’ is een fascinerend visueel-auditief psychogeen crossover-effect dat optreedt als subject de gewoonte heeft om ontkenningen te communiceren met een combinatie van nee-schudden en langgerekt lispelend gesmiespel (“Hwôh! Oh, neeneenee hoor, hmm neenee szsss neuhhhfsss sfzsz sffftzz”). De lippen worden hierbij getuit alsof men de letter “s” vocaliseert, maar dan geheel ontspannen zodat ze met het nee-schuddende hoofd mee heen en weer wiebelen. Hierdoor klinkt het gesmiespel alsof het uit een mee-deinend slurfje komt.
Deze “virtuele auditieve projectie” beïnvloedt de onbewuste perceptie die de waarnemer van de fysiologie van de persoon tegenover zich heeft in de richting van een geprononceerde “snuit”.
Toet – ondernemende kinderen van het door Annie M.G. Schmidt veroorzaakte schattig-stoute type die, in uit het Duits slordig nagesynchroniseerde reclames, door van vertedering laveloze moeders kirrend worden toegesproken met “Jij kleine wijsneus!” terwijl ze met de wijsvinger liefkozend tegen de neus tikken, hebben een Toet: een rond gezichtje met blonde krulletjes, een dopneusje en ófwel gezonde gras- of moddervlekken (omdat zulke gezond uitziende kinderen vanzelfsprekend liever buiten spelen dan voor de TV hangen) – óf vegen uit de kast gejatte melkchocolade (er gaan veel deuren voor je open als je de kunst van het “schattig stout” zijn beheerst!). Ook wel “snoet”.
Tronie – uitsluitend bij Boeven. Een tronie is een ongunstig, met venijnig scherpe stoppels overdekt gezicht op een peervormige hoofd (zware kaken, miniscuul schedel-dopje) dat als wapen of intimidatie-middel wordt gebruikt. Kenmerkend zijn de in een hoekige “V”-vorm vertrokken, borstelige wenkbrauwen; het getatoeëerde zware-jongens-maskertje en de zo breed mogelijk vertrokken mond waarvan een hoek van de bovenlip dreigend is opgetrokken.
(Tronie-peertjes, de vruchten van welig tierende misdaad