SCHOREM – is een aanduiding voor een subtype Gajes dat – als groep – verbaal dusdanige uitdagingen ervaart dat het slechts tot een schor, reutelend gerasp komt dat echter een zeer sterke uitwerking heeft op het moreel van de tegenstander – c.q. degenen die zich met Schorem geconfronteerd zien. De nadering van een troep Schorem, de armen als bij een bidsprinkhaan tegen de borst gevouwen, de hoofden in de nek en luid raspend als een troep waakse ganzen, heeft een vergelijkbare uitwerking als ooit de Schotse doedelzakspelers op de Engelsen hadden met dit verschil dat Schorem geen enkel doel lijkt na te streven. Het gaat hier vermoedelijk om een louter reflexmatig fenomeen (de zgn. ‘atavistische communicatie-collaps’) dat pas sinds kort enige wetenschap belangstelling geniet.
Note Bene: studenten! Hier ligt een mooie kans voor promovendi met interesse in het grensvlak van criminologie en ethologie!
UITSCHOT – soldaten die waren gedeserteerd, van muiterij beschuldigd of anderszins een gevaar voor de eigen krijgsmacht vormden werden in vroegere tijden met hagelschoten standrechtelijk uit het legerkamp verjaagd. Deze gehavende en sterk gedesillusioneerde ex-soldaten groepten als “uitgeschotenen” buiten schootsafstand bij elkaar en zonnen op wraak. Legendevorming rondom deze verbitterden deed de rest.
GETEISEM – wat het Schorremorrie was voor Limburg, was het Geteisem voor Drenthe en Noord-Overijssel.
Men zou het zich heden ten dage niet meer voor kunnen stellen als men de keurige in grijze terlenka jekkertjes, plooirokken en broeken gestoken gepensioneerde elektrische-fietsechtparen hoort langs-djiiiii-en, keuvelend over kruiswoordpuzzels, dieet-producten en theevisites; maar ooit was het Noord-Oosten van ons land het domein van de turfstekende Plaggestökke: een geducht slag in wilde-zwijnenvellen gehulde, briesende en dampende Nedersaksische geweldenaars met armen als hydraulische cilinders en handen als draglines, waarvoor de van rijkswege naar de provincie uitgezonden veldwachters sidderden. Daar hadden ze ook ruim voldoende reden voor, want de Plaggestökke moesten niks hebben van die ambtelijke ‘pötjekieker’ bij het met ijzeren vuist handhaven van de uiterst strikte regionale culinaire wetgeving.
Zo waren gefermenteerde grauwe grutten en karnemelkse knijpwrongel bij elke maaltijd verplicht op straffe van drie stokslagen, om over de ‘kletsebrij-met-smötsevell’n, de ‘zwalfsliksoppe’ of de ‘purrekes-terte met zure krölle’ maar te zwijgen.
Uiteindelijk leidde dit, onder invloed van uit het zuiden oprukkende Bourgondische receptuur, tot een tegenbeweging: het ‘Geteisem’. Na een periode van toenemend gemor liep dit uiteindelijk uit on een confrontatie tussen Geteisem en Plaggestökke in de Slag bij Diphoorn in 1923. De gefermenteerde grutten en Coq-au-vin vlogen door de lucht, en pas na een charge van de Marechaussee uit Leeuwarden en de net dat jaar opgerichte Motorordonnans-Cavalerie keerde de rust enigszins terug.
Hierna ging het Geteisem ondergronds en voerde een langdurige culinaire veen-guerrilla tegen de Plaggestökke en de ’Grutjebreiers’, zoals de liefhebbers van de traditionele Griepkesbrij en “Hannes-klatse-mie-nog-iene-kirre” door het Geteisem smalend werden genoemd.
In deze tijd van tapenades, knoflooksaus en Jamie Oliver-kookboeken in elke Nederlands boekenkast is het niet eenvoudig zich een voorstelling te maken van de verbitterdheid waarmee het Geteisem en de Plaggestökke elkaar met gietijzeren koekepannen en met hoefijzers gevulde Hangop-zakken te lijf gingen – maar feit is, dat de term Geteisem in Drenthe nog tot ver in de 20ste eeuw hooguit op fluistertoon en achter gesloten gordijn werd uitgesproken, want in elke familie was er wel iemand die een keer een pak slaag van naar knoflook stinkend Geteisem had gehad.
De etymologie van het woord ‘Geteisem’ is niet bekend. Het is één van de onder Filologen beruchte “Zwarte Zeven”: zeven woorden die totnutoe elke poging ze te duiden, hebben weerstaan.
Opmerkelijk is verder dat ook bij het Geteisem d’oude koningin Wilhelmina blijk gaf van profetische inzicht door over hen te roepen: “Laat het Geteisem turf gaan steken!” Waarmee zij, zoals hierboven reeds is betoogd, eens te meer blijk gaf van ongekend vooruitstrevende reïntegratie- en reclasseringsbeginselen.
ELLENDELING – net als bij de Hufter gaat het de Ellendeling niet om het resultaat maar om het proces. Zoals de naam suggereert, schept de Ellendeling vreugde zijn in alles wat anderen als ellendig ervaren – zolang het tenminste niet op de Ellendeling zelf betrekking heeft (anders gaat het om een zgn. ‘Goth’). De Ellendeling verschilt van de Hufter in dat hij in zijn streven aanmerkelijk verder gaat dan stinken, bumperkleven en boeren laten.
Ellendelingen zijn doorgaans mager, hebben opvallend lange ledematen en kleden zich het liefst in het zwart. Van onder het sliertige, halflange haar loeren de holle ogen van de Ellendeling lijzig door de groezelige ruiten van de verlaten en vervallen bedrijfsgebouwen, waar de Ellendeling zich om ambiance-technische redenen het liefst in vestigt, naar buiten. Verder opereren Ellendelingen het liefst solitair, waarschijnlijk omdat ze zodanig slecht articuleren dat ze zelfs voor andere slechteriken onverstaanbaar zijn.
PENOZE [ook wel PENOSE] – de criminele “Jet-set”: dat deel van het geboefte dat zich als duidelijk slechter, misdadiger, gemener enz. beschouwt dan de 13-in-het-dozijn huis-, tuin- en keukenboef. Feit is wel dat Penoze aanmerkelijk meer tijd in de gevangenschap (de zgn. “nor” of “lik”) doorbrengt dan de doorsnee boef, wat erop lijkt te wijzen dat Penoze eerder significant dommer dan gemiddeld is in plaats van gemener.
Fenomenologische analyse heeft uitgewezen dat bij Penoze de bovenlip naar voren uitsteekt en ze de mond altijd half-geopend houden, wat als het ware de onbewuste wens suggereert om een tapir-achtig slurfje te bezitten.