BOEF – de gewone, solide, all-rounded Boef is de ruggegraat van het criminele leven. Boeven hebben allemaal hetzelfde middelzware postuur en vierkante, vlezige kaken bedekt met stoppeltjes. Ze dragen zwarte zware-jongens-maskertjes en zijn niet al te snugger, waardoor ze in het kleinere werk blijven steken of het voetvolk in een criminele hiërarchie vormen.
Een eigenaardig en opvallend kenmerk van Boeven is dat ze een brommend geluid maken als ze na een klap op het hoofd bewusteloos ter aarde storten.
SCHURK – de Schurk lijkt op een Boef, maar heeft overal nét dat beetje extra. Met niet alleen maar stoppels op de kaken maar over het gehele lichaam en aanmerkelijk doortrapter en gemener, laat de Schurk de Boef achter zich op het slechte pad. Schurken hebben een ‘licht deinende’ onderkin en dragen ook in de zomer meerdere lagen kleding over elkaar heen. Verder onderscheidt de Schurk zich door de neiging om bij bereikte successen hard, vals en uitbundig te lachen. Het is jammer, maar sinds roken inmiddels ook in criminele kringen ‘not done’ is, kauwt de Schurk helaas niet meer op de half opgerookte bolknak, die, aldoor van de linker- naar rechtermondhoek en weer terug verhuizend als de staf van een vendelzwaaier, ooit zijn trotse handelsmerk was.
Net als de Schavuit heeft de Schurk een uitgesproken rommelig uiterlijk en is omgeven door een halo van stofdeeltjes en fruitvliegjes.
FALDERAPPES – een voor groepsgewijze criminaliteitsbeoefening ongebruikelijk flamboyante, ja zelfs enigszins hupse aanpak zien we bij het Falderappes. Falderappes is in ons land altijd een vrij zeldzaam en strikt tot beneden-de-grote-rivieren beperkt fenomeen geweest, want zoals in elke Nederlandse politieserie kan worden vastgesteld, is dramatische expressie niet de sterkste kant van het vaderlandse geboefte-van-de-koude-klei, een enkele Schelm daargelaten. Veel meer dan op vlakke, hese toon gesproken zakelijke mededelingen als “Se hebbe de Schele gemold” of “Pazzop, Looie Lejo mot jâh hebbe” komt er niet uit de boeventronies, waarvan de rubberen mimiek hen zelfs voor een bijrolletje in een Nederlandse soap zou diskwalificeren – en dan hebben we het nog niet eens over het bedroevende vocabulaire!
Maar zo niet in België, zuid-Duitsland, Zwitserland, Frankrijk en Noord-Spanje, waar het niet ongebruikelijk om een groep in rood-groene narrenpakken gestoken Falderappekes, Faldi-rappli of Falles-des-Rappelis met in elkaar gehaakte armen en het Falderappelied zingend, over de Boulevard te zien huppelen, op weg naar de aanstaande plaats des misdrijfs: “Falderiiiii … falderaaa …. falderooo …. falderah-ha-ha-ha-ha-ha…!”
SCHOBBEJAK – de Schobbejak is een typische Buitenboef: als je je een aan lager wal geraakte neef van Swiebertje voorstelt kom je al een heel eind. Schobbejakken zijn sterk versjofelde zwervers waarvan de kleding door een samenspel van vervuiling, vervilting, gemorste alcohol en frituurvet, regen, zonlicht en aerobe fermentering zijn gepolymeriseerd tot platen of ‘schubben’ met een hardheid die – afhankelijk van het klimaat, het aantal verstreken jaren en het dieet van de Schobbejak varieert van strokarton tot eternit-asbest.
De Schobbejak nestelt zich graag in steegjes of portieken in de buurt van drukke warenmarkten, waar hij, goed-gecamoufleerd door zijn ‘versteende’ outfit, door passanten voor een ingestort schuurtje of illegale aanbouw wordt aangezien en rustig zijn kans afwacht.
Als er een potentieel slachtoffer dichtbij genoeg komt – een marktkoopman met de kas van de dag, een argeloze klant – komt de Schobbejak plotseling in beweging, met rollende ogen en hevig schuddebuikend zodat zijn beplating ratelt en kleppert, terwijl hij met de klauwende vingers onderhandse scheppende, graaiende bewegingen in de richting van de vermoede buit maakt. Dit is meestal voldoende: het slachtoffer laat de buit van schrik vallen en kiest het hazepad. De Schobbejak, nog altijd manisch HO-HO-HO!-schuddebuikend als een doorgedraaide reptiloïde Kerstman, graait de buit onder luid gekletter van zijn ‘schubben-jak’ bijeen en verdwijnt kakelend in de schaduwen.
HUFTER – technisch gesproken is de Hufter niet per sé een crimineel, maar een individu met een zodanig weerzinwekkende persoonlijkheid dat het strafbaar zou zijn met zes jaar op water en brood-met-zeep-en-spinnekoppen als iemand de moeite zou nemen er een wetsvoorstel over in te dienen. De Hufter is meestal een man tussen de 25 en 40 jaar oud, draagt een wit overhemd waarvan de bovenste twee knoopjes los zijn geknoopt en een geel-beige broek. De mond wordt halfopen gehouden met de lippen wijd uit elkaar gekruld; het rechteroog samengeknepen en het linker wijd opengesperd. Bij het uitvoeren van zijn dagtaak cq. levenswerk – het schofferen van anderen – heeft de Hufter steevast een blikje bier in de linkerhand om het laten van boeren te faciliteren.
Verder kan men de Hufter op afstand detecteren aan de sub-optimale persoonlijke hygiene, want Hufters zijn dol op alles waar anderen aanstoot aan nemen, zoals stinken en het produceren van onsmakelijke biologische geluiden. Idealiter maken ze daarbij peuters aan het huilen.
In het verkeer verkeren Hufters in een permanente staat van snelheidsovertreding en bumperkleverij (met groot-licht-knipperen, dwingend toeteren en het voortdurend opsteken van de middelvinger).